Stiekem een koekje uit de koektrommel pikken is niet zozeer oneerlijk danwel spannend. Maar een handvol snoep in de winkel jatten, ja, dan ga je een grens over. Van wie ooit een fiets is gestolen weet hoe oneerlijkheid voelt. Ook als er bij je ingebroken is en spullen zijn weggenomen. Dan is misschien het feit dat ze in je huis zijn geweest net zo erg als al het spul dat weg is. Oneerlijk, dat is het. Reeds de Romeinen erkenden in het recht van eigendom met het gezegde ‘Ieder het zijne’ (suum cuique). Als we de volumeknop verder openzetten dan komt oplichterij, fraude, ontvoering en gijzeling in zicht. Zetten we de volumeknop helemaal open dan hebben we het over plundering, brandstichting, verkrachting en moord. Dan zijn we het begrip en de betekenis van eerlijkheid voorbij. Dan hebben we het alleen nog maar over onrecht; iets er aan doen lijkt onmogelijk, we zullen deze spanning moeten uithouden en ons mee verhouden.

Dit druist in tegen ons rechtsgevoel dat geworteld is in het Romeinse recht. Hier ligt dus de wortel (Radix) van onze beschaving, waar vertrouwen in het recht de basishouding is.

Onlangs kwam er een vertaling uit van het werk van de islamitische rechtsgeleerde (jurist) Ibn Taymiyya uit Damascus (1263-1328). Hierin worden twee amana’s (Al-Amaanah is het toevertrouwde) uitgewerkt als bouwstenen voor een rechtsorde. De eerste amana betreft macht en de tweede amana gaat over goederen (bezit). De goederen moeten door jihad (heilige oorlog) onder islamitisch beheer komen, omdat Allah de Allerhoogste, de goederen heeft geschapen om toewijding aan hem te ondersteunen; hij heeft al zijn schepselen geschapen om hem toegewijd te zijn.

Wat betreft de ongelovigen heeft hij toegestaan van hun bezit te nemen dat, wat niet gebruikt wordt ter toewijding aan hem  en schenkt deze aan hen (gelovige moslims) terug zoals iemand een ontstolen erfenis geretourneerd krijgt.

Dit gebeurt als de overheid de sharia (Allah’s wet) oplegt.

Deze wet is de wortel (radix) van de islamitische regels en heeft aantrekkingskracht op de doe-het-zelf-islam van bijdehante jongeren die zonder wortel of traditie door rondreizende imams in huiskamers hun zgn eigen zuivere godsdienst samenstellen met een beroep op de eerste generatie moslims (de salaf).

Ook deze spanning zullen we aanzien en moeten uithouden of  trachten ons daartoe te verhouden. Deze laatste wortel verschilt radicaal van het type wortel die ons door het Romeins recht is aangereikt en tot onze cultuur behoort.

Als hier enige vorm van integratie mogelijk is, dan kan deze vorm van integratie als betrekkelijk ‘dun’ worden gezien. Dun, in de zin van zich niet uitstrekkend tot het geheel van ons leven, maar telkens tot één aspect beperkt blijvend. Denk bijvoorbeeld aan koper en verkoper die een transactie aangaan. Of dat ieder simpelweg op zijn beurt moet wachten bij de kassa van de supermarkt of bij de benzinepomp. Ofschoon ‘dun’, het mag niet onderschat worden dat we steeds van de samenleving (enkelvoud) spreken, waarin de mens als mens geldt en niet als gereformeerd, moslim, Jood, Pool of buitenlander. De betekenis komt dan hierop neer dat de verschillen niet verdwijnen, maar ze komen ook niet tot gelding.

Zo kan een dunne vorm van integratie een netwerk, of beter gezegd, een vlechtwerk vormen. Een vlechtwerk met beperkte draagkracht. Dat wel.

Jan Fondse

Open in print-vriendelijk formaat.