Motivatie is datgene wat je drijft, wat je motief is om iets te doen of te laten. Dat geldt zowel voor het werk dat je doet, als voor je houding naar anderen toe. Hiervoor maakt het niet uit of dat werk betaald wordt of niet. Ten onrechte wordt onbetaald werk, zoals vrijwilligerswerk of mantelzorg, apart gehouden van betaald werk. Dat wordt als ‘vrijwillige inzet’ gelabeld, maar zonder het werk van de vele vrijwilligers komt het gehele raderwerk dat we samenleving noemen tot stilstand.

Wat drijft die mensen, waardoor blijven zij gemotiveerd? Is dat de geldelijke vergoeding in de vorm van een salaris, of komt dat van binnen uit. In de afgelopen 25 eeuwen is daar veel over nagedacht en in hoofdlijnen zijn er vier typen drijfveren te onderscheiden: geluk, recht, plicht en nut.

Voor sommigen geeft het een goed gevoel om de handen uit de mouwen te steken en werk te gaan doen wat waarde heeft, werk dat deugt en deugd doet. En als dat werk dan gelukt, geeft dat een gevoel waar je blij van wordt: een geluksgevoel. Die verwachting dat geluksgevoel te gaan ervaren kan de drijfveer zijn om je in te zetten voor anderen; voor je zelf is het ervaren geluk je doel. Deze motivatie kan voor je gehele levensinstelling gelden of voor één of meer deelaspecten zoals bijvoorbeeld openbaar bestuur, welzijnswerk, advieswerk, krijgsmacht of wetenschap. Het gaat in deze gevallen om de praxis, dat wil zeggen dat het doel, bedoeling, ligt in de handelingen zelf, zoals het spel gespeeld wordt om het spelen en het spelplezier. Geluk bestaat hier uit ge-lukkende handelingen.

Anderen worden gedreven door een gevoel voor gerechtigheid en rechtvaardigheid. Je zou hier bijvoorbeeld kunnen denken aan mensen die zich inzetten bij de schuldhulpverlening en armoedebestrijding. Dit werk gebeurt veelal buiten de schijnwerpers en betreft een breed gebied. Bijvoorbeeld het initiatief om een Sinterklaasbank op te richten omdat ieder kind recht heeft om te kunnen spelen. En natuurlijk de veel meer bekende voedselbank.

Maar ook het nadenken over de regels en hun toepassing. Wat doe je met schrijnende gevallen van de mensen die net buiten de boot van bestaande voorzieningen vallen? Hierbij komt het ook aan op je eigen normativiteit: zie je alleen het geval of zie je de mens, sterker nog: zie je het gelaat van de mens die je aankijkt en vraagt ‘Doe je mij recht ?’.

Plichtsgevoel kan een overweldigende drijfveer zijn waar anderen gemakkelijk misbruik van kunnen maken. Plichtsgevoel is eigenlijk nauw verbonden met autonomie. Hoewel het in eerste instantie lijkt of autonomie betekent dat ieder zelf wel bepaalt wat ‘ie wil en lekker zijn gang kan gaan, ligt dat toch wel wat anders. Autonomie betekent dat je zelf je regels maakt en je daar ook aan houdt. Het is dus geen vrijbrief om je gang maar te gaan, nee, je legt jezelf beperkingen op. Deze leefregels, maxime genoemd, zijn maatgevend voor je gedrag, naar je omgeving. De leefregel die je jezelf kunt opleggen is bijvoorbeeld ‘Behandel de ander zoals jij behandeld wilt worden.’  Deze houding heeft dan niet alleen consequenties voor je omgang met andere mensen, maar voor ook je houding ten aanzien van je omgeving, je milieu.

Tenslotte kan een drijfveer voor je inzet zijn dat je zoveel mogelijk geluk of nut voor zoveel mogelijk mensen wilt bereiken. Niet iedereen kan volmaakt gelukkig zijn als anderen dat niet zijn. Andersom kan het niet zo zijn dat veel geluk of nut voor allen ten koste gaat van alle geluk of nut voor die ene. Dat wordt schipperen, als iedereen een beetje inschikt (of inslikt) ontstaat er ruimte voor iedereen. Het is vaak een kwestie van de lange adem en doorzetten, maar met deze motivatie kun je veel betekenen voor de samenleving als geheel.

Ieder op eigen wijze, met eigen drijfveren en vanuit de eigen achtergrond bouwt mee aan de samenleving. Deze pluraliteit kan alleen vruchtbaar bestaan als we elkaars motivatie herkennen, erkennen en waarderen. Respect, zogezegd.

 Jan Fondse

Open in print-vriendelijk formaat.