Op een gezellige avond kwam het zo maar even ter sprake toen we het over Diever hadden. Wat gun je het dorp nu het meest? Dat is een andere formulering voor hetgeen er in Diever gemist wordt. En als we dat gemis dan benoemen als ‘samenhang’, wat betekent dat dan en wat bedoelen we er mee? Om dit gesprek te verbreden en te verdiepen schrijf ik nu deze column; we gaan wel zien waar dit toe leidt.

Begin 20e eeuw, toen de verzuiling ontstond als onbedoeld en onvoorzien resultaat van sociaal-politieke conflicten, werd het door overheidssubsidies mogelijk dat elke geestelijke groep een eigen sociale wereld kon creëren die alles omvat van kleuterschool tot sportclub of vakvereniging en zelfs omroepvereniging. Grofweg waren er vier grote maatschappelijke blokken: de rooms-katholieke zuil (KRO), de protestant-christelijke zuil(en) (NCRV), de socialistische beweging (VARA) en de liberaal-vrijzinnige sfeer (VPRO).

Ook de politieke partijen kregen toen vorm en er werd een zekere samenhang ervaren binnen de eigen zuil en hoewel men overtuigd was van het ‘eigen gelijk’ binnen de zuil, bleek het voor het de bestuurbaarheid van het land dat onenigheid, diversiteit van denken, geen kwaad maar juist een groot goed was.  De waarheden die in de wereld rondgingen waren op zijn best slechts halve waarheden. Om tot nuttige samenwerking te komen, was het dus noodzakelijk op zoek te gaan naar de andere helft van de waarheid, die waarschijnlijk in handen was van de tegenstander. Zo werd het gevaar voorkomen dat een deel van de bevolking (dat zich uitgeeft voor het geheel) als meerderheid heerst over de minderheid. (Door populisten als Rita Verdonk wordt dit echter ten onrechte als het wezen van de democratie beschouwd).

Vandaag de dag is de situatie volledig omgekeerd. Het is niet meer een bevolking die zich verenigd weet en vanuit die vereniging een politieke partij steunt; integendeel het is een politieke partij die medestanders zoekt. Veelal rond een centraal actueel thema; immigratie, duurzaamheid, wonen, werk, belastingverlaging, et cetera.

Tegelijkertijd zien we dat achter het ogenschijnlijk succes van formules als privatisering en marktwerking zich al geruime tijd een politieke en maatschappelijke identiteitscrisis van jewelste aftekent.

De bovengenoemde dreiging van meerderheidstirannie heeft een veel bredere strekking, voorbij de risico’s van de democratische politiek. Deze dreiging werkt niet alleen verstikkend in de landelijke en lokale politiek, maar is een belemmering voor iedereen die zo non-conformistisch durft te denken en te handelen dat er ruimte ontstaat om in te gaan tegen het kuddegedrag waartoe de markt en de media ons verleiden (of dwingen).

Nu de grote structuren zoals in de verzuilde samenleving verdwenen zijn worden kleinere verbanden belangrijker. Want het ‘erbij horen’ is voor mensen niet alleen belangrijk, het is een noodzakelijke voorwaarde voor een betekenisvol bestaan en het meedoen in de maatschappij. Wat zijn dan die kleinere verbanden? Dat kan de familie zijn, of de straat, de buurt, de wijk of het dorp. Ik denk niet dat dit georganiseerd kan worden door een overheid of een welzijnsorganisatie, maar wel dat het ondersteund moet worden. Vanzelf zal het niet gaan. Hoeveel creatieve bagage en originaliteit je ook meeneemt, initiatieven zonder ondersteuning van een autoriteit zullen het niet redden.

Indien we die autoriteit niet langer verticaal organiseren zoals in de zuilen, maar horizontaal in kleinere verbanden, ontstaat niet alleen meer betrokkenheid, maar ook samenhang. Het is aan de politiek om deze horizontale (autonome) autoriteit kleinschalig toe te staan en zo samenhang te bewerkstelligen.

 Jan H. Fondse

Open in print-vriendelijk formaat.