Als je zegt wie zijn wij of je zegt wie is wij, dan is dat geen taalfout, maar wordt er iets anders bedoeld. Wie is die wij, die dat wij-gevoel heeft. En is die wij een wij omdat er ook een zij is? Of werkt het andersom, dat doordat wij in dat wij-gevoel geloven en dat ook uitstralen, dat we daardoor de zij introduceren? Met dat wij-gevoel, die vermeende saamhorigheid is iets bijzonders aan de hand. Tegelijkertijd kun je twee tegengestelde bewegingen waarnemen, namelijk insluiten (het wij-gevoel, samen) en het uitsluiten (zij, de anderen).

Stel je eens voor dat je in een druk warenhuis op de roltrap staat die naar boven gaat, dan zeg je “wij gaan naar boven” en kijk je opzij dan zie de andere roltrap en zeg je “zij gaan naar beneden”.

Eenmaal met de roltrap bovengekomen valt die wij weer uiteen in losse ikken, van samen is dus geen sprake. Hetzelfde geldt voor de zij die naar beneden gingen. Het grappige is dat die roltrappen ook de rolwisseling duidelijk maken want als wij weer naar beneden gaan, gaan zij naar boven. Die hele wij/zij tegenstelling is dus afhankelijk in welke positie het ‘ik’ zich bevindt en de wij is dus gewoon een constructie van ons denken.

Als je roept “we hebben gewonnen” kan dat betekenen dat voetballers van Diever/Wapse een overwinning hebben behaald, of Heereveen, of Feyenoord of Oranje, en wie de ‘zij’ dan zijn doet er niet zo veel toe want ‘wij’ zijn de kampioen en voor zo lang het duurt is er de verbinding, de collectiviteit. Deze collectiviteit kan ook opgeroepen worden door een ‘zij’ te construeren, bijvoorbeeld de ‘zij’ van een ander geloof of een andere etnische achtergrond. Dat kan ver gaan, van pesten tot aan genocide. Het is en blijft altijd een constructie. Interessant is de vraag wie er belang heeft bij deze polemiek.

Als de tweedeling wij/zij ontbreekt zegt men wel eens dat er geen samenhang is; dat de zaak als los zand aan elkaar hangt. Als je een keuze hebt tussen de wij van een dwingende sociale controle of de wij van het kleffe verband waar iedereen zo nodig aardig gevonden moet worden, nou dan voel ik toch meer voor het alhier zo verguisde los-zand-verband.

Men zegt wel eens dat je meer moet kijken naar wat ons bindt dan naar wat ons scheidt. Dat valt nog te bezien, want als je goed kijkt wat ons scheidt, als je begrijpt wat ons scheidt, als je je in een ander wilt verplaatsen, dan zou het allemaal best wel eens mee kunnen vallen. Natuurlijk hoeven we het niet eens te worden, maar we kunnen elkaar toch wel respecteren? Of dat nu gaat om religieuze verschillen gaat of politieke opvattingen. Want is waarheid niet slechts een mening, een overtuiging, een leer of een constructie? En kunnen waarheden niet naast elkaar bestaan? Dat vergt de erkenning dat anderen ook wel eens gelijk kunnen hebben en dat de waarheidsclaim van de één niet die van de ander in de weg hoeft te staan.

Sinds Michel Foucault (1926-1984) zijn colleges publiceerde in de bundel ‘de moed tot waarheid’, is de bevrijdende gedachte van het oude Griekse ‘parrhesia’, een vrijmoedig waarheidsspreken, herontdekt. Dit betekent een positieve levenshouding en een wending naar levenskunst in plaats van het obsessief zoeken naar de absolute waarheid.

Is het dan niet heerlijk om in een omgeving te leven die weliswaar als los zand aan elkaar hangt, waar ieder in zijn waarde gelaten wordt, maar waar wel je weet wat je aan elkaar hebt als het puntje bij het paaltje komt.

Jan Fondse

Open in print-vriendelijk formaat.