Verleden week was er in ons Dingspilhuus (jawel, het is er nog) weer een bijeenkomst van ‘BrinQ’,de kwaliteitsimpuls voor de openbare ruimte in onze gemeente waarvoor alle ‘stakeholders’ waren uitgenodigd. In de uitnodiging stond dat het expertisebureau deze avond ons de uitkomsten van de enquête en de resultaten van de expedities wilde presenteren. Op een vlotte professionele toon werd ons een samenvatting getoond waarin eigenlijk niemand zich meer herkende. Maar dat kwam omdat alles wat we de vorige avonden hadden gezegd en voorgesteld, nu op één hoop was geveegd omdat het voor het expertisebureau de opdracht van de gemeente was om “een breed gedragen visie te presenteren om de inrichting, het beheer en onderhoud beter te laten aansluiten op uw wensen”, waarnaar de gemeente Westerveld haar beleid gaat aanpassen.

Beste lezer, als u er tenminste nog bent, u zult begrijpen dat zulk soort taal mij niet alleen kriebelt, maar ik krijg er ook jeuk van. Alleen al het woord ‘BrinQ’,  het advies­bureau van Suzanne Brink uit Breda, beter goed gejat dan slecht bedacht. Maar dan die gelikte presentatie voor een zaal die zichtbaar dacht: ‘hûh, hebben wij dat gezegd?’  …en die expeditie? Bedoelen ze daarmee die keer dat we naar het eind van de straat gelopen zijn? De opmerking uit de zaal dat alle verschillen tussen de dorpen weggevallen waren, werd simpelweg afgedaan met wat onbegrijpelijk geneuzel over gegevensverwerking en de opdracht van de gemeente om tot één visie te komen. Ja, dan rest je als simpel plattelander alleen nog maar wat troebel staren en een snelle blik op je horloge. Want hoe vaak er ook geroepen wordt dat kwaliteit voor alles gaat en het kwaliteitsniveau niet overal even hoog kan zijn, daarmee overtuig je niet dat het om ons belang gaat. Dan blijf je hangen in een we/ze tegenstelling. Wij, die dagelijks gebruikmaken van de openbare ruimte en zij, die vanachter hun bureau geld beschikbaar stellen om die openbare ruimte in te richten.

Hoewel de vormgeving en de materiaalkeuze belangrijk is, is dat niet wat inwoners het meeste boeit. Wat wel boeit zijn de kuilen in de straat. In sommige straten rammelt je fiets uit elkaar. En als je een doosje eieren in je fietstas had, dan hoor je bij thuiskomst wel een paar zinnen die met ‘gloeiende, gloeiende… ‘ beginnen. Kijk, daar gaat het om. Bij elke straatput is overdwars een gleuf aangebracht, zodat je als fietser naar het midden van de straat gedrongen wordt. Prachtige kleurencombinatie van de klinkers, maar wat heb je eraan als je je elke dag ergert aan dat gehobbel? Als je niet weet hoe je hemelwater in een straatput moet krijgen, kun je advies vragen aan het waterloopkundig laboratorium, maar ook met gezond verstand kom je een heel eind. En als je gewoon luistert naar de inwoners en gebruikers, waar heb je dan een expertisebureau voor nodig?

De vraag die gesteld had moeten worden is niet de abstractie van kwaliteit; hoog, laag of middel. Nee, de kwaliteit van de openbare ruimte is slechts één van de randvoorwaarden voor het welbevinden. Want dáár draait het om. Hoe hoog die kwaliteit ook is, hoe esthetisch verantwoord de materiaalkeuze ook is, het draait per slot van rekening om het welbevinden van de inwoners. Daar zit dan meteen de koppeling van wij/zij. Dan is wij/zij geen tegenstelling meer, maar liggen de belangen in elkaars verlengde. Als het om welbevinden gaat is men ook veel eerder bereid bij te dragen aan het algemeen belang. Dat weet men zich ook gehoord. Het is nu eenmaal zo dat onze gemeente bestaat uit een aantal kernen met elk een eigen karakter. Door dat in één visie te proppen, werkt niet en vervreemdt. Door niet te hameren op kwaliteit maar te kijken of bepaalde ontwikkelingen bijdragen aan het welbevinden van inwoners heb je criteria, waaraan je beleid kunt toetsen. Meetbare kwaliteit is hierin slechts een technisch hulpmiddel.

Welbevinden hoort evenals geluk en gezelligheid tot de toegiftverschijnselen. Zoals elke toegift, is het iets extra’s, je kunt het niet kopen of afdwingen. Je kunt alleen zorgen dat de omstandigheden meewerken aan het welbevinden, beter gezegd dat je het welbevinden een kans geeft. Natuurlijk is het welbevinden niet alléén afhankelijk van de kwaliteit van de openbare ruimte, toch hoef je de deur maar uit te gaan en je hebt er mee te maken.

En als je dan zinnen hoort die met ‘gloeiende…’ beginnen, dan weet je genoeg.

Jan Fondse

Open in print-vriendelijk formaat.