Veel kleuters hebben een periode waar ze om de haverklap vragen: “Waarom doe je dat?” of “Wat ben je aan het doen?” Als je dan een zo eenvoudig mogelijk antwoord op probeert te geven, lijkt het wel of ze geen belangstelling hebben voor het antwoord. Kennelijk is de vraag belangrijker dan het antwoord. Kinderen hebben al snel door dat door zo’n vraag te stellen ze aandacht kunnen krijgen.

Later verandert de vraag naar het waarom in de vraag naar het waardoor. Dat is de vraag naar een oorzaak gezien vanuit het waargenomen gevolg. Hoe kon dit gebeuren. Dat kan het begin zijn van een meer of minder diepgravend onderzoek, naar iets dat je wilt begrijpen. Zo belanden we in het domein van het weten en het zoeken zodat de gemoedstoestand niet aan bod komt. Het is veiliger om de waardoor-vraag verder uit te diepen; die is te beredeneren. Als moderne mens zijn we gaan leven vanuit kennis en ‘het denken’. Descartes opende deze deur met zijn conclusie ‘Ik denk, dus ik ben’ (cogito ergo sum).

De waardoor-vraag is een geheel andere vraag dan de vraag naar het waarom; daar klinkt vertwijfeling of zelfs wanhoop in door; ‘waarom regent het juist als ik op de fiets stap?’, of ‘waarom hebben mijn ouders zo vaak ruzie?’, tot aan ‘waarom overkomt mij dit ongeluk?’ en zo zijn er talloze waarom-vragen te stellen.

Maar dat geldt niet alleen in het negatieve, ook als je geluk hebt kun je je afvragen ‘waar heb ik dat allemaal aan verdiend?’ Kunnen we dit soort vragen wel benaderen vanuit het perspectief van kennis en onderzoek? Of moeten we er mee leren leven dat er geen antwoorden zijn?

Vanuit theologie-historisch perspectief komen theologen al snel uit bij de (mede)lijdende God en kunnen ze refereren aan het verrijzenisbegrip. Zo kunnen de absurd-negatieve kanten van het (verborgen) lijden als positieve mogelijkheden ervan in bijbels perspectief worden belicht. ‘Het is altijd wel ergens goed voor’.
Letselschade-specialisten stellen de waarom-vraag niet en pakken direct door met de vraag ‘waardoor’ of liever nog ‘door-wie’ is dit leed veroorzaakt?
Filosofen gaan eerder op zoek naar wie er aangesproken wordt met die waarom-vraag, aan wie stel je die vraag? Aan wie valt er nog zoiets te vragen na Darwin en Nietzsches ‘de dood van God’?

Maar het allerbelangrijkste lijkt me eens te kijken naar wat de kleuter bereikte met de tot vervelens toe herhaalde waarom-vraag: dat is het krijgen van aandacht.

Andries Baart noemt de houding van waaruit je kunt gaan zien en begrijpen wat je voor iemand kunt doen en hoe je er voor elkaar kunt zijn, presentie. Het is een aandachtig opstellen. Zo kan gaandeweg begrepen worden wat er voor de ander op het spel staat. Dan voelt die ander zich gezien en erkend.
Presentie, aandachtig leven, is een manier van leven die versterkt kan worden indien anderen dat ook doen; het navolgen van goede voorbeelden.
Dat gaat gemakkelijker in kleine gemeenschappen zoals de buurt, de wijk of het dorp. Het is ook een vorm van naoberschap, niet opgelegd, maar iets vanuit jezelf.

Het is ook geen bemoeizucht, of zoals men dat tegenwoordig noemt bemoeizorg. Dat kan verstikken.

Dan denk ik eerder aan een vergelijkbare spreuk zoals die van René Descartes: niet het ‘ik denk dus ik ben’ (cogito ergo som) maar de veel rijkere tekst ‘amor ergo sum’ vrij vertaald betekent dit ‘ik word omarmd, dus ik besta’.

Ook daarom woon ik graag op een dorp.

Jan H. Fondse

Open in print-vriendelijk formaat.

1
0