Na de transitie, de overheveling van taken en verant­woor­de­lijk­he­den naar de gemeente, volgt nu de transformatie, de omvorming van de lokale overheid naar de nieuw ontstane situatie. Het zijn niet alleen de taken van de Rijksoverheid die op het bordje van de gemeenten geschoven zijn, maar ook de transitie van de terugdringing van het gebruik van fossiele brandstoffen zoals gas, olie en kolen naar iets dat duurzaam genoemd mag worden. En dan hebben we het hier lokaal nog eens over de transformatie van het beleid van verwachte krimp naar voorzichtige groei in dit gebied.

De belangrijkste transformatie is wel die van regie-voerende en faciliterende overheid naar een overheid als betrouwbare partner van burgers en ondernemers, over en weer.

Sociologen nemen drie grote bewegingen waar die deze transformaties afdwingen. Eén komt er uit de samenleving zelf: de mensen worden steeds mondiger en ideeën krijgen vorm via de sociale media, die verspreiden zich hierdoor met de lichtsnelheid en worden breed uitgemeten door de publieke media. Hierdoor wordt de mondigheid van de burger versterkt zodat veel rumoer zichtbaar wordt. Dat dwingt tot analyse, dialoog en zichtbare bereidheid te veranderen.

Een tweede beweging komt vanuit de overheid zelf. Alle politieke partijen roepen inmiddels op tot participatie en bewegen burgers ertoe zelf verantwoordelijkheid te nemen voor maatschappelijke uitdagingen. Als je oproept te bewegen, moet je dat zelf ook.

De derde beweging komt voort uit het voortschrijdend inzicht dat burger en overheid zich tesamen voor de dringende noodzaak van transities inzake energie, voedsel, klimaat en grondstoffen gesteld weten. Dit alles vraagt een andere relatie tussen burger en (lokale) overheid, namelijk van wederzijdse inzet.

Deze drie bewegingen zijn min of meer wel bekend bij ambtenaren, bestuurders en politici. De grote vraag is niet óf transformaties nodig zijn, maar transformeren (omvormen in goed Nederlands) tot wat. Maar vooral hoe. Beginnen met omvormen omdat het moet, zonder dat je weet waar je uit wilt komen en zonder dat je weet of het omgevormde nog wel werkt en ook nog maatschappelijk relevant gevonden wordt, is volgens mij zinloos. Dat leidt tot veel beweging, maar geen vooruitgang.

De hoopvolle beweging die je nu zo her en der voorzichtig kunt waarnemen is in eerste instantie een mentale beweging. Lang niet overal, lang niet altijd zichtbaar, maar je hoort voorzichtige geluiden dat er de wil is om te veranderen.

Als er een grote stap gezet moet worden, dan is dat een stap in de richting van de ander. De systeemwereld naar de leefwereld, maar dan wel wederkerig. Het is een stap naar elkaar en die is alleen mogelijk als je elkaar vertrouwt. Dan staat de weg open om partners te worden.

Misschien is dat partnerschap wel de stip op de horizon waar de transformatie toe moet leiden. Dat betekent dan wel dat elke stap die overheid en burger niet dichter bij elkaar brengt een misstap is. Laten we daarom alle kennis en ervaring die lokaal beschikbaar is, gaan benutten om de rol van de overheid als regievoerder en facilitator om te vormen naar die van partnerschap. Een mooie stimulans voor het leven-lang-leren.

Het is jammer dat we de rijkdom van onze Nederlandse taal zo verarmen door import-woorden. In plaats van transformatie kunnen we toch gewoon het Goednederlandse woord ‘omvormen’ gebruiken. En na de verkiezingen volgt toch een periode van formatie, die niet uitmondt in een transformatie maar in een nieuwe formatie. Dan is de zaak opnieuw geformeerd, zeg maar gereformeerd. Of moet je zeggen hervormd? Hebben we het dan over een gereformeerde gemeenteraad en/of een hervormd college van Burgemeester en Wethouders?

Jammer dat die bijvoeglijke naamwoorden bezet zijn en een te smalle betekenis gekregen hebben.

Jan Fondse

Open in print-vriendelijk formaat.