Sjors en Sjimmie waren de oprichters van de rebellenclub. Ze waren razend populair als stripfiguren in de bijlage van de Panorama. Frans Piët schrijft en tekent de avonturen van Sjors  en Sjimmie; hij krijgt bij het verzinnen van de verhalen veel hulp van zijn vrouw, Mary van Loenen. Het slimme vriendje van Sjors is Sjimmie en die is zwart. Dat was tot, pak ‘m beet, 1975 nog niet tot een cultureel probleem verklaard. Dat vonden kinderen gewoon een leuke strip. Toen Sjors en Sjimmie eenmaal hun rebellenclub opgericht hadden nam de populariteit snel toe, want welk kind kon niet genieten van die twee kwajongens die telkens kattekwaad uithaalden en op avontuur uit waren. Vaak was de kolonel (de ‘opvoeder’ van Sjors en Sjimmie) het slachtoffer. Bijvoorbeeld toen hij voor zijn jeep zelf een airbag ontwierp. Dat leverde heel veel schade aan de jeep op bij alle proeven. Uiteindelijk werkte de airbag wel, maar zo goed dat de jeep met kolonel en al de lucht in ging.

Toen het tijdschrift Sjors eind jaren 60 werd gemoderniseerd, ging de striptekenaar Jan Kruis de strip Sjors en Sjimmie maken, en kregen de figuren een meer eigentijds uiterlijk. Kinderboeken en rassendiscriminatie waren nog gescheiden werelden. Sjimmie was niet een achterlijk zwart kind, maar was juist de slimste van de twee. In die tijd vond niemand dat discriminerend. Sjimmie was gewoon een leuk kereltje, en of hij nu zwart of wit was, daar dachten wij gewoon niet bij na.

Eind jaren zestig ging men daar wel over nadenken. De wereld stond op zijn kop en het maatschappelijk bewustzijn nam toe. Maatschappijkritische bewegingen zetten oude en verankerde structuren onder druk. Antikoloniale bewegingen in Afrika gingen de strijd aan tegen de blanke overheersers en in Amerika vochten zwarte burgers tegen rassendiscriminatie en voor gelijke rechten.

Nu worden stripwinkels die deze stripboeken tweedehands te koop hebben beklad met beschuldigingen van racisme.
Het is de eerste keer in de 42 jaar dat de winkel bestaat dat zoiets gebeurt. ‘Kuifje in Afrika’ wordt hier nog wel verkocht omdat dat stripboek in 1931 verscheen, lang voordat de discussie over racisme in strips was losgebarsten. “Ik weet zeker dat tekenaar Hergé de karikaturen nu zou aanpassen, maar dat kan niet meer. Maar als er meer ophef komt haal ik hem eruit. Ik heb geen zin in gedoe” , aldus de geschokte eigenaresse van de winkel.

Dit staat toch wel heel ver af van de kwajongensstreken van de rebellenclub. Dit gaat meer in de richting van wat grote mensen onder rebellen verstaan: opstandelingen, muitelingen, muiters, weerspannigen. En een rebellenclub is een rebellenleger geworden; geen kattekwaad meer maar: oproer maken, tot opstand komen, zich verzetten tegen het gevestigd gezag, aan het muiten slaan. Zelfs een gewapend verzet hoort tot de handelingsmogelijkheden van een rebellenleger. Rollen worden omgedraaid en onderdrukten worden onderdrukkers. Het is uit met de pret.

Rebellen zijn van alle tijden en de gevestigde orde is er niet blij mee; Socrates moest de gifbeker drinken; Robin Hood kreeg een heel leger achter zich aan; de verhalen van Shakespeare staan er bol van; the A-Team; Greenpeace; Occupy-beweging. Al dit soort rebellie gaat over mensen die weigeren om binnen de lijntjes te kleuren. Vandaag aan de dag zien we dit ook gebeuren in de publieke ruimte. Mensen die zich manifesteren en zo de publieke ruimte open houden. Neem bijvoorbeeld de ‘We-are-here’ beweging van ontheemden die geen kant op kunnen.

De vraag dringt zich op: wat is het universele in de verklaring van de rechten van de mens. Gelden deze rechten ook als je in een bootje ronddobbert? En die inclusieve samenleving, is die er alleen voor mensen die netjes binnen de lijntjes kleuren?

Waar blijft de verwondering en het avontuur dan? Of is er sinds de oude Grieken niets veranderd en is de gifbeker nog niet leeg?

Jan Fondse

Open in print-vriendelijk formaat.