Een norm ontstaat doordat een gewoonte of een goed ontwerp door veel mensen gebruikt of toegepast wordt. Denk nog maar eens terug aan de video recorders en tapes Betamax, Video 2000 en VHS. Elk systeem werd een industrie-standaard en uiteindelijk heeft VHS door grootschalige toepassing gewonnen en werd dat dus de ‘de facto’ standaard. Later wordt zo’n standaard door het Normalisatie Instituut eenduidig beschreven en verheven tot norm. Dat betekent dan dat elke producent die zich aan de norm houdt producten kan leveren die uitwisselbaar zijn. Zo bestaan er heel veel normen, denk alleen maar eens aan stekkers en stopcontacten. Hoe hopeloos vermoeiend zou het niet zijn als je kon kiezen uit 10 verschillende stekkers met telkens een iets andere afstand tussen de pennen. En wat dacht je van de internationale normen van maten en gewichten. De lengte van 1 meter is in Nederland en overal ter wereld gelijk. De noodzaak hiertoe ontstond door internationale projecten waarbij eenheden vastgelegd werden om samenwerking mogelijk te maken en fouten door verwarring over maatvoering te voorkomen. Je zou denken dat deze werkwijze alleen maar voordelen oplevert, maar kan ook na eeuwen nog beperkend of belemmerend blijken.

Het standaardiseren en normeren is geen modern verschijnsel. In de oudheid zagen we dit ook al. Gewoon omdat het voordeel opleverde om je aan te passen aan de bestaande gewoontes en gebruiken. De Romeinen gebruikten voor de verplaatsing van hun legioenen en oorlogsmaterieel karren die veelal door twee paarden getrokken werden. Zo konden ze op de lange doorgaande wegen hun troepen snel verplaatsen. Hierdoor ontstonden karrensporen die vaak verhard werden omdat anders door de hoefslag de grond losgetrapt werd en de wielen van de karren vast kwamen te zitten. De breedte van zo’n karrenspoor is bepaald door de breedte van twee paardenkonten. Dat was ook bepalend voor de wielafstand van de kar. Als wagens en huifkarren een andere spoormaat hadden gingen ze sneller kapot of kwamen ze vast te zitten. En tot aan de dag van vandaag is het achterwerk van paarden een allesbepalende breedte. Want de Romeinen hebben ook in Engeland wegen aangelegd volgens hun eigen norm, de breedte van twee paardenkonten.

Door interlokaal en zelfs internationaal verkeer met postkoetsen en diligence ontstond een netwerk van wegen met dezelfde spoorbreedte. In heel Europa zijn langs die wegen dorpen en steden ontstaan en ook daar zie je diezelfde norm weer terug. De afstand tussen de huizen is voor drukke straten ongeveer twee keer de norm, dus iets meer dan vier paardenkonten zodat men elkaar kon passeren. Vele eeuwen later heeft men de karren op rails gezet, de zogenaamde paardentram. In Engeland lagen deze rails op het karrenspoor, een onderlinge afstand van 4 voet en 8,5 inch, ongeveer 1.429 mm. De ‘de facto’ norm werd nu de officiële standaard. Deze norm is ook gebruikt toen de Engelsen in heel Amerika de rails voor de spoorwegen aanlegden.

Het spoorwegnet in Amerika is uitgebreid en voert over bruggen en door tunnels. Vanzelfsprekend komt in de breedte van die tunnels ook weer de norm van de spoorbreedte terug. Het grote voordeel van deze standaardmaat wordt zichtbaar als je grotere constructies per trein wilt vervoeren. Zo ligt bijvoorbeeld de fabriek voor de aanjaagraketten van de spaceshuttle in Utah, USA en deze moeten per spoor de fabriek verlaten. Hoewel de ingenieurs graag een breder ontwerp voor deze raketten wilden, moesten zij rekening houden met de standaardbreedte van de tunnels. Als je dus een plaatje ziet van de spaceshuttle met twee van die aanjagers langszij, weet je nu dus van de historische norm: tweemaal de breedte van het achterwerk van een Romeins paard.

Jan Fondse

Open in print-vriendelijk formaat.