De vakantietijd vliegt voorbij; hoe is het toch mogelijk dat de tijd zo snel kan gaan. Eer je goed en wel op je bestemming alles hebt uitgepakt en de omgeving wat bekeken hebt, moet je voor je gevoel alweer gaan inpakken voor de thuisreis. Het lijkt wel of de tijd van elastiek is. En als je dan weer thuis bent heb je het gevoel dat je veel langer weggeweest bent dan dat eventjes dat de vakantie duurde. Als het een paar weken verder is en iemand vraagt hoe je vakantie was, warempel, dan moet je toch weer even goed nadenken. Aan de andere kant weet je als regel nog wel waar je vorige vakanties geweest bent, hoe dat daar was, hoe het daar rook en wat je daar allemaal gezien hebt. (of de hele vakantie met een kratje bier naast de tent gezeten.) Maar de tijd kan ook tergend langzaam gaan, bijvoorbeeld als je je verveelt of als je erge kiespijn hebt. Dan kruipt de tijd. De hele zaak draait dan om. Zo snel als de vakantie voorbij vloog, zo langzaam kruipt een ellendige tijd. Tenminste voor je gevoel, als je er middenin zit. Nadien draait de zaak weer om. Thuisgekomen van vakantie lijkt het alsof je veel langer weg bent geweest. En die zich traag voortslepende tijd? Die kun je in je herinnering nauwelijks meer terugvinden. Dat is gelukkig verleden tijd en die vergeet je weer gemakkelijk.

Maar er is nog een derde tijdsbesef.

Het heden, die flinterdunne tijdspanne tussen het verleden en de toekomst. Het is de onzichtbare en ondeelbare scheidslijn tussen eerder en later. Maar het woord ‘heden’ wordt door ons zelden gebruikt. We hebben er een veel korter woordje voor: ‘nu’, de tijd tussen voordat en nadien. Ik begrijp ook wel waarom dat zo’n kort woordje moet zijn.

Eer je het hebt uitgesproken, is het alweer voorbij.

Jan Fondse

Open in print-vriendelijk formaat.