Nu ik in het Dagblad van het Noorden onlangs las dat De Partij voor de Dieren vindt dat bomen niet zomaar gekapt mogen worden, bleef bij mij de vraag hangen: “Is dat nu bomenmoord?”

Van een dier kan ik het me nog voorstellen, maar een boom? Hoe zit het dan met onkruid, dat telkens ondergeschoffeld wordt, net zo lang tot het niet meer terugkomt? Of, foei, foei, dood gespoten wordt? Is dat een regelrechte genocide, om zo zevenblad, brandnetels en ander plantentuig uit te roeien? Toch kan ik me er wel iets bij voorstellen, want waar zouden de dieren blijven als er te weinig bomen overblijven?

Als de Partij van de Dieren zich verzet tegen bomenkap, tegen wie wordt dat verzet dan gericht? Of is het beïnvloeding van de publieke opinie om zo indirect het beleid van natuurbeheerders en eigenaren van bomen te framen als natuurvernietigers?

Wat zijn hun argumenten?

Tien procent van de monumentale bomen in Nederland blijkt verdwenen in de afgelopen tien jaar. Juist oude bomen vervullen een belangrijke rol in grondwaterbeheer, zuurstofproductie, opname van koolzuurgas, en als leverancier van nestgelegenheden voor vogels en vleermuizen. Het is belangrijk dat medewerkers bij gemeenten hiervan op de hoogte zijn, zodat er geen bomen gekapt worden omdat ze ‘in de weg’ staan, of ‘frustrerend zijn’ bij de bouw van huizen, kantoren, wegen en andere bouwprojecten. De Partij voor de Dieren vindt bovendien dat de politie meer prioriteit moet geven aan aangiften van illegale kap van bomen en de verstoring van rust- en nestelplaatsen. Deze worden nu door de politie vaak niet behandeld, of alleen pro forma.

Ook op de website van De Woudreus staan regelmatig artikelen over het kappen van bomen. Veelal gericht tegen overheden of semi-overheden. In elk geval tegen grote organisaties. Het verzet is veelal heftig, soms buiten alle proporties, omdat men denkt anders niet gehoord te worden. Dit is precies het punt waar het mis gaat: de verwarring tussen het niet gehoord worden en dat er niet geluisterd wordt. En niet luisteren, je hoort het vaker, betekent weer ongehoorzaam zijn. Dus moet er straf volgen. Dus worden er winkelruiten ingegooid. Dus worden er auto’s in brand gestoken. Dan is het ook meteen afgelopen met de pro forma houding van het bevoegd gezag en volgt er lik op stuk.

En dat alles begon met bezorgdheid om bomen. Zijn wij met z’n allen nu zo snel oververhit, hebben we zo’n kort lontje gekregen dat zorgen kunnen escaleren tot rellen en rumoerige straatgevechten? Zijn wij nu van nature van die opgewonden standjes of wordt dit gevoed door de media die vandaag het nieuws met de lichtsnelheid verspreiden? Doe er voor de aardigheid een flinke scheut nepnieuws doorheen en stook het op met een stel pakkende populistische one-liners en de giftige dampen bedwelmen ook de meest redelijke mens.

Hoe zijn we toch zo ver van het padje geraakt?

Andries Baart, hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg, raakt met zijn presentie-theorie de kern van het probleem. Het gaat daarin over aandacht en kwetsbaarheid. Zowel de kwetsbaarheid van de natuur om ons heen alsmede die o zo autonome burger die per saldo net zo kwetsbaar blijkt. Het gaat er meer om dat die burger gehoord wordt, met aandacht en empathie, dan dat die burger schriftelijk zijn bezwaren kenbaar moet kunnen maken en zijn recht kan opeisen.

Zolang bestuurders en overheden een schil van onverschilligheid of mentale afstand om zich heen optrekken en hun ding doen, blijft die goedbedoelende burger in de kou staan.

Heel eventjes wordt die schil wat dunner gemaakt en tonen de politici hun aanwezigheid. Presentie en aandacht worden dan weer belangrijk, de burger wordt gezien en gehoord. Dit noemen we verkiezingstijd.

Jan Fondse

Open in print-vriendelijk formaat.