Mensen lopen langs en blijven even staan en wijzen op een smetteloos aangeharkt tuintje. ‘Dat ziet er toch schitterend uit? Moet je kijken, kaarsrecht gezaaid en geen onkruid te zien.’ De eigenaar was er best trots op. Tot er opeens, o lieve help, de vakantiehulp die de ochtendkrant rondbrengt heeft vanmorgen een stukje afgesneden en heeft met de fiets dwars door het aangeharkte tuintje gereden. Dan maar weer snel even de hark gepakt en de schade herstellen.

De volgende morgen stond een clubje toeristen (duidelijk de weg kwijt) ruzie te maken welke kant ze op moesten. Totaal in beslag genomen door hun hoog oplopende discussie keken ze niet waar ze liepen, al kwebbelend werd de kortste weg genomen en wederom werd het aangeharkte tuintje een cultuurschok aangedaan. De week daarop waren jongens aan het voetballen. En ja hoor, je kon er op wachten; bal in de tuin. In het vuur van hun spel ging de bal over het heggetje en op zijn tenen sloop één van de jongens door de tuin om de bal te gaan halen. Even leek het er op dat hij ongezien kon wegkomen, maar daar vloog de deur al open : “Vandalen! Wegwezen! Ik zal je aangeven! Politie…”.

In dit verhaaltje staat het aangeharkte tuintje voor veel meer. Het is exemplarisch voor de mooie buitenkant, de showkant, waar je mee voor de dag wilt komen. Op televisie heeft jarenlang in de succesvolle serie ‘Schone Schijn’ dit gedrag als hilarisch in beeld gebracht. Ook wel een beetje zielig eigenlijk. De telefoon opnemen met ‘Bucket Residentie’ was belachelijk en de schaamte voor hun naaste familie ronduit weerzinwekkend.

In die jaren schreef de socioloog Richard Sennet ‘The Fall of Public Man’ waarin hij de publieke ruimte benoemde als de grote gelijkmaker. Iedereen had er toegang toe en een ieder speelde zijn eigen rol. Dat had niets te maken met huichelachtig toneelspel, maar was een kwestie van sociale smeerolie.

Maar in onze tijd wordt het openbare leven lamgelegd door de aandacht voor het eigen ik, de ‘tirannie van de intimiteit’. Meer dan ooit zijn mensen bezig met hun particuliere emoties en hun activiteiten te etaleren. Sennet vraagt zich hier af of deze houding ons niet veel primitiever maakt dan de meest eenvoudige jagers en verzamelaars. ‘Wat een medium als Facebook doet, is het vervangen van een cultuur van dialoog en interactie door een cultuur waarin jezelf tentoonstellen de voornaamste bezigheid is.’ Gebruikers vervagen zo de grens tussen openbaar en privé. De schier eindeloze stroom quasi-romantische talkshows en de in de openbaarheid gebrachte selfies getuigt hiervan.

Sennet ziet in deze ontwikkeling de verklaring voor de opkomst van een narcistische cultuur, waarin bij anderen, maar vooral bij instituties, erkenning en waardering gezocht wordt voor zijn of haar unieke persoonlijkheid.

Dit wordt beschouwd als verraad aan het radicale ideaal van bevrijding van het zelf van de jaren zestig. Uit naam van emancipatie leerden mensen over zichzelf en hun gevoelens te praten. Dit heeft tot nog toe niet geleid tot vrijere, veerkrachtige burgers. Integendeel, eerder tot praatverslaafde narcistische individuen die niet bevrijd zijn, maar gevangen zijn in de drang om in de publieke ruimte eindeloos over zichzelf te praten; sommigen noemen het doorzeuren..

De vergelijking met het aangeharkte tuintje is niet moeilijk te maken; de selfies met bekende artiesten of politici, de exotische plekken (waar nooit iemand geweest is) en de selfies met locals zijn niet bedoeld als vastgelegde herinnering, maar zijn de trofeeën van een dure belevenis. Vakantie is een te eenvoudig woord voor zo’n avontuur in héél ver weg en ook héél apart. Alweer een basic experience meegemaakt.

En oh wee als iemand zo’n zorgvuldig bijeen geharkte show verpest door niet onder de indruk te zijn. Het is erger dan voetstappen in het aangeharkte tuintje. Vandalen zijn het.

Jan Fondse

Open in print-vriendelijk formaat.