Bij vrijwel alle beleidsmaatregelen wordt stilzwijgend van een bepaalde visie op de burger uitgegaan. Of het nu gaat om onderwijs, gezondheidszorg, welzijn, ruimtelijke ordening, of welk ander beleidsterrein dan ook, telkens ‘veronderstellen’ we iets ten aanzien van de mens. In het politieke debat figureert steeds vaker ‘de’ mondige, geëmancipeerde en geïndividualiseerde burger. Waar komt die visie toch vandaan, waar het ene deel van de samenleving zo trots op is, terwijl een ander deel van de samenleving ertegen te hoop loopt? Dan moeten we even terug in de tijd.

Nadat Napoleon in de slag bij Waterloo definitief verslagen was, ontstond er ruimte voor de overgang van Aristocratie naar Democratie. Die overgang vond niet stilletjes plaats; er was een heuse Revolutie voor nodig. In 1830 werd door de middenklasse in Frankrijk de driedaagse Julirevolutie gevoerd. In de nasleep van deze revolutie werd heel Europa overspoeld door een golf van revoluties. Ons kortstondige Verenigd Koninkrijk (1815-1830) sneuvelde. Elementen hiervan zijn nog zichtbaar in Frederiksoord. Ook in Nederland maakte het tijdperk van de Aristocratie definitief plaats voor een nieuw tijdperk: de Democratie. Op dit scharnierpunt in de geschiedenis werden mensen bezield door drie passies: vrijheid, gelijkheid en welzijn.

De passie voor ‘Vrijheid’, werd tot een recht om over het eigen lot te beslissen en werd tot een genoegen om zonder dwang te kunnen spreken, handelen en adem te halen.  Men stapte zonder het te beseffen de moderne samenleving in, zonder het besef van de prijs die in ruil daarvoor betaald moet worden. De moderne mens koos door de keuze voor vrijheid en gelijkheid impliciet voor individualisme en materialisme. In die tijd gebruikte voor het eerst een auteur het woord ‘individualisme’. Hij duidde hiermee aan dat iets nieuws de democratische samenlevingen kenmerkt. Namelijk de voorkeur voor het privéleven dat men leidt in de beslotenheid van het gezin en binnen de vriendenkring. Er ontstond een zichtbaar gebrek aan belangstelling voor de maatschappij waarin men leeft als geheel.

Uit de tweede passie, ‘Gelijkheid’, kwam een andere bedreiging voor de samenleving voort: de obsessie door bevrediging van materiële belangen. Het ontstaan van het materialisme. Tegelijkertijd verloren mensen hun belangstelling voor geestelijke waarden. Nadat de samenleving gereduceerd was tot alleen de naasten, bleek de mens op zichzelf teruggeworpen en ontstond een nieuw fenomeen: Eenzaamheid.

De passie voor ‘Welzijn’, tenslotte, leidde ertoe dat de mens alles om zich heen wilde verbeteren. Er ontstond een alom zichtbare een sterke liefde voor rijkdom, want welzijn werd verward met welvaart. Immers, alleen zo kon men de top van de piramide bereiken die voorheen aan de aristocratie was voorbehouden. Kortom, in de aldus ontstane democratie ontstond het geloof dat het materiële alles is. Een krankzinnig vuur dreef mensen in de richting van ongelimiteerde economische groei.

Hoe kunnen we vandaag nog uit dit breed geaccepteerde en vertrouwde gedachte-kader van materialisme en economische groei breken? Dit betekent dat we gaan stoppen met onzinnig werk, minder spullen voor ‘de show’ door het economische systeem jagen, ervoor zorgen dat producten langer meegaan, et cetera. Dan zal het leven voor de meesten echt mooier kunnen zijn. Er zal dan nog steeds een democratische markteconomie zijn, maar wel in een samenleving waarin gemeenschapszin belangrijk is en je je niet het schompes moet werken, meer tijd hebt voor anderen, voor zelfontplooiing, sociale relaties, cultuur. Dat geeft ruimte en perspectief om te denken aan een toekomst van kinderen en kleinkinderen.

Jan H. Fondse

Open in print-vriendelijk formaat.