Het was Martin Buber (1878-1965) die als één van de invloedrijkste denkers van de hedendaagse tijd ons twee belangrijke grondhoudingen meegaf: enerzijds de verhouding ‘Ik-Jij’ en anderzijds de relatie ‘Ik-Het’. Deze twee relaties of verhoudingen sluiten elkaar wederzijds uit; het is het één of het ander. Zelf gaf hij eens als toelichting : ”Ik heb geen leer, ik voer een gesprek”. Centraal in zijn denken staat de oprechte ontmoeting. “Alle werkelijke leven is ontmoeting” zo schrijft hij.  Zijn belangrijkste werk is :  “Ich und Du”. (“Ik en Jij”).
Deze grondwoorden zijn de woordparen ‘Ik-Jij’ en ‘Ik-Het’ die niet zozeer iets tot uitdrukking brengen wat buiten het ‘Ik’ zou bestaan, maar wanneer zij gesproken worden stichten zij iets, wat voortaan bestaat. Het grondwoord ‘Ik-Jij’ kan alleen gesproken worden als er wezenlijk een relatie verondersteld wordt. Eigenlijk is het nog sterker: door dit woordpaar te spreken sticht je een relatie. Het articuleert de houding van waaruit jij de wereld, de werkelijkheid, bejegent en begrijpt.
En in wederkerigheid de ander jou.

In tegenstelling tot het woordpaar ‘Ik-Jij’ dat verbindt, scheidt het woordpaar ‘Ik-Het’ de wereld, die uiteenvalt in een eindige reeks van ‘een het, een het, en een het en nog een het en….’. Allemaal afzonderlijke objecten die wel op elkaar inwerken of beïnvloeden, maar geen samenhangende zin of betekenis hebben.
De tegenstelling tot de ontmoeting die plaatsvindt in de ‘Ik-Jij’ relatie, waarin in de tegenwoordigheid van het moment de wereld als betekenisvol decor van de ontmoeting zichtbaar wordt, is er in de ‘Ik-Het’ benadering geen ruimte voor ontmoeting. Het is de wereld der dingen die wel hun functie hebben maar door deze benadering hun betekenis en zin verliezen. Hier gaat het dan om technisch onderzoek of zakelijke analyse.
Het is bijvoorbeeld de wereld waar zorgen voor (of verzorgen van) een medemens veranderd is in ‘zorg verlenen’ als product dat wordt aangeboden vanuit een ‘zorginstelling’. Dat ‘zorgaanbod’ heeft de neiging om eindeloos uiteen te vallen in fragmenten als zorgminuten, zorgzwaartepakketten, zorgaanbieders, zorg­professionals, zorg­managers en mantelzorgers. Dat is de wereld waar de organisatie van de zorg en de kostenbeheersing van de zorg als een prangend vraagstuk verschijnt.
Dan blijkt het voorbeeld van ‘verdringing’ in de zorg ook eenvoudig uit te breiden naar de onpersoonlijke geautomatiseerde standaardbrieven van de belastingdienst, geïndustrialiseerde voedselproductie, de bio-industrie van de varkens- en kippenmesterijen.
Het is de dagelijkse realiteit die we gecreëerd hebben door haar te objectiveren, te verdinglijken, door ons er van los te maken, er van los te denken, en te benaderen als ‘een het, een het, een het….’ Is het dan verwonderlijk dat we toenemend afstand voelen tot het andere, de ander, de omgeving en uiteindelijk van onszelf?

Is dit dan het kille wereldbeeld dat de Verlichting ons gebracht heeft? Is dit de schemering waarin de Uil van Minerva uitvliegt en deze Boreale puinhoop moet aanschouwen?
Deze spanning die wel gevoeld wordt, maar o zo moeilijk gezegd kan worden. Omdat we de woorden vergeten zijn? Want als we de woorden niet meer kennen stokt ook het denken. Daarom is het goed dat we de woorden ons weer eigen kunnen maken, want in de literatuur kunnen we woorden en gedachten weer op het spoor komen. Dan het gaat niet alleen om de ethiek maar ook om een esthetisch appèl. De wereld vraagt er om versierd en het leven nodigt uit om gevierd te worden.
Het stichten van die wereld, waarover Buber schrijft, gebeurt ook door het appèl van de dingen en de mensen te beantwoorden in de geest van het spelende kind, van de kunstenaar die schept, van de ambachtsman die maakt.

De techniek heeft ons onnoemelijke rijkdom gebracht en paradoxaal ook veel armoede, haat, nijd en afgunst. De verzakelijking heeft niet alleen tot gevolg dat we alles in geld en geldverdienen zijn gaan waarderen. Bovenal betekent verzakelijking dat alles als een zaak, een ding, gezien wordt. Zelfs de ander wordt als ding ingezet. Poppetjes invullen heet dat.
Als we zo ver van het pad geraakt zijn, wat zal ons dan de insecten nog kunnen schelen, of de bacteriën, of de schimmels? Eigenlijk maak ik me daar niet zo zorgen over want die redden het wel.
Wij sterven eerder uit.

Jan Fondse

Open in print-vriendelijk formaat.